‘Waarom moeten we per se stiekem midden in de nacht weg?’ mopperde Jack. ‘Ik struikel over alles.’
Jack, Sam, Dekka en Taylor waren de snelweg overgestoken, langs het benzinestation gelopen, en klommen nu de heuvel op. Maanlicht hulde het hoge, droge gras in zilver. Maar er was niet genoeg licht om de keien te zien die in de stoffige droge grond omhoogstaken, zodat je voortdurend je tenen stootte of struikelde en voor schut stond door op handen en knieën terecht te komen.
Jack had geen behoefte aan het maken van een of andere lange, gevaarlijke wandeling. Vooral niet ’s nachts. En overdag trouwens ook niet. Hij wilde gewoon in zijn bed liggen. In bed liggen en lezen.
Hij had een hele stapel boeken. Er was niets anders te doen. Geen internet. Geen computers. Zelfs geen elektriciteit.
En dat was ook nog eens zíjn schuld. Zijn schuld, omdat hij erin was geluisd door Caine en bovenal door Diana, die heks.
Hij vond het moeilijk om meisjes iets te weigeren. Met name Brianna, die hem op de een of andere manier alles kon laten doen wat ze wilde.
Brianna woonde zo’n beetje bij hem in. Hij vermoedde dat ze een soort van verkering hadden. Hoewel ze verder nooit iets deden. Zoenen of zo. Dat deden ze niet.
Jack had er oprecht aan gedacht om aan Brianna te vragen of ze met hem wilde zoenen. Ze was leuk. Hij vond haar aardig. Hij had het idee dat ze hem ook wel aardig vond. Ze hadden voor elkaar gezorgd toen de griep heerste.
Maar… Opeens besefte Jack dat Sam geen antwoord had gegeven.
‘Waarom gaan we stiekem ’s nachts weg?’ herhaalde Jack.
‘Dat heb ik al uitgelegd,’ snauwde Sam. ‘Maar als jij niet luistert…’
Taylor kwam tussenbeide en zei: ‘Omdat Astrid anders een manier zou verzinnen om hem tegen te houden.’ Ze imiteerde Astrids stem en gaf hem een ijskoude, gespannen, minachtende ondertoon mee. ‘Sam. Ik ben het slimste en knapste meisje van de wereld. Doe wat ik zeg. Brave jongen. Af, jongen. Af!’
Sam zweeg en liep een meter voor haar stug door.
Taylor ging verder: ‘O, Sam, was je maar net zo slim en braaf als ik. Snapte je maar dat je nooit goed genoeg zult zijn om mij te kunnen krijgen, mij, de geweldige Astrid, het Blonde Genie.’
‘Sam, mag ik haar nu neerschieten?’ vroeg Dekka. ‘Of is het nog te vroeg?’
‘Wacht nog maar even tot we aan de andere kant van de heuvels zijn,’ zei Sam. ‘Dat dempt het geluid.’
‘Sorry, Dekka,’ zei Taylor. ‘Ik weet dat je er niet van houdt om over jongens-en-meisjesdingen te praten.’
‘Taylor,’ waarschuwde Sam.
‘Ja, Sam?’
‘Misschien moet je even bedenken hoe lastig het zou zijn om hier te moeten lopen als iemand om de zoveel tijd de zwaartekracht onder je voeten zou uitschakelen.’
‘Wie zou dat nou doen?’ vroeg Dekka.
Plotseling viel Taylor plat op haar gezicht.
‘Je liet me struikelen!’ zei Taylor, eerder geschokt dan boos.
‘Ik?’ Dekka spreidde haar handen in een volstrekt niet overtuigend onschuldig gebaar. ‘Ik loop helemaal hier.’
‘Ik wilde alleen maar zeggen dat je vast wel begrijpt dat een lange wandeling op die manier nog veel langer zou worden,’ zei Sam.
‘Jullie zijn helemaal niet grappig,’ mopperde Taylor. Ze sprong bliksemsnel naar een plek vlak achter Sam. Ze kneep in zijn billen, hij riep: ‘Hé!’ en zij sprong terug alsof ze zich van geen kwaad bewust was.
‘Om je vraag te beantwoorden, Jack,’ zei Sam, ‘we gaan er stiekem ’s nachts vandoor zodat niet iedereen weet dat we weg zijn en waar we heen gaan. Ze komen er snel genoeg achter, en dan zal Edilio meer jongens op straat moeten inzetten omdat ik er niet ben om de grote boze wolf te spelen. Dat betekent dus meer stress voor iedereen.’
‘O,’ zei Jack.
‘De grote boze wolf,’ zei Taylor en ze schoot in de lach. ‘Is Astrid in jouw fantasieën dan Roodkapje of een van de drie biggetjes?’
‘Dekka,’ zei Sam.
‘Ha! Te laat!’ zei Taylor. Ze liep opeens heel ergens anders, zes meter achter Dekka.
Ze waren bij de top. In het kleine dal verderop begon het bos, dat ook de volgende heuvel bedekte. Vroeger bleef de vochtige zeewind altijd hangen in deze vallei – toen het nog waaide. Over de dalbodem liep een klein beekje, dat bijna drooggevallen was nu het afgesneden was van de hoge, besneeuwde bergtoppen achter de muur.
‘Kunnen jullie alsjeblieft je best doen om niet te veel herrie te maken? Misschien is Hunter aan het jagen. Als we keihard rondstampen jagen we de beesten weg.’
‘Dus niet meer de hele tijd op je bek vallen, Jack,’ zei Taylor pesterig.
Er steeg een geluid, een gejammer, op uit de bomen beneden hen.
‘Wat was dat?’ vroeg Jack.
Daar was het weer. Een radeloze, wanhopige kreet.
Jack verwachtte dat Sam er meteen naartoe zou rennen, maar in plaats daarvan haalde Sam diep adem en zei zacht: ‘Ik denk niet dat jullie dit hoeven te zien.’
‘Wat?’ vroeg Taylor.
Sam liep de heuvel af. Hij vroeg niet of ze met hem mee wilden komen. Maar hij zei ook niet dat het niet mocht. En dus liepen ze achter hem aan.
Zodra ze in het inktzwarte duister tussen de bomen waren, gebruikte Sam zijn gave om een van zijn handen in een soort matgloeiende groene lamp te veranderen. De bomen waren nu beter te zien, maar het licht gaf alles ook een spookachtig uiterlijk.
‘Hunter?’ riep Sam.
‘Blijf daar!’ Hunters stem, gebroken van verdriet, was dichterbij dan Jack had verwacht.
Ze gingen op het geluid van zijn stem af. Ze kwamen steeds dichterbij en konden hem nu horen huilen. Het klonk niet als het gehuil van een puber, maar als dat van een peuter. Hartverscheurend, hevig gesnik.
Sam zei nog een keer: ‘Jongens, blijf maar hier. Jullie hoeven dit niet te zien.’
Maar opnieuw luisterden ze niet. Jack in eerste instantie nog wel, maar Dekka niet: zij liep mee omdat ze dapper was en wilde helpen, hoewel ze wel een vermoeden had van wat ze zouden aantreffen. Taylor ging ook omdat ze nieuwsgierig was en het met eigen ogen wilde zien, en toen kwam Jack ook omdat hij niet in zijn eentje in het pikkedonker wilde achterblijven.
Hunter zat midden in een keurig opgezet kamp: gloeiende houtjes van een uitdovend vuurtje, een klein tentje, een zelfgemaakte plank van takken en ranken waar Hunter een pan, een beker en een bord op had gezet. Er hing een poema aan een touw dat over een hoge tak was geslagen.
Hunters hele lijf sidderde en kronkelde.
Een deel van de zijkant van zijn hoofd was verdwenen. Uit Hunters schouder stak een beest, een soort monsterlijke kruising tussen een insect en een paling, en terwijl ze daar vol afgrijzen aan de grond genageld stonden, nam het een grote hap uit Hunters vlees.
Taylor was opeens verdwenen.
Dekka had een grimmige uitdrukking op haar gezicht; haar ogen waren vochtig.
‘Ik heb het geprobeerd…’ zei Hunter. Hij stak zijn handen omhoog, deed alsof hij ze tegen zijn hoofd wilde zetten. ‘Het ging niet.’
‘Ik kan het wel doen,’ zei Sam zacht.
‘Ik ben bang,’ zei Hunter.
‘Dat weet ik.’
‘Het komt doordat ik Harry heb vermoord. God moet me straffen. Ik heb geprobeerd om alles goed te doen, maar ik ben slecht.’
‘Niet waar, Hunter,’ zei Sam. ‘Je hebt boete gedaan. Je hebt de kinderen te eten gegeven. Je bent niet slecht.’
‘Ik ben een goede jager.’
‘De beste die er is.’
‘Ik weet niet wat er met me gebeurt. Wat gebeurt er met me, Sam?’
‘Het komt allemaal door de fakz, Hunter,’ zei Sam.
‘Kunnen de engelen me hier vinden, zodat ik naar de hemel kan?’
Sam gaf geen antwoord. Uiteindelijk deed Dekka haar mond open. ‘Kun je je nog een gebed herinneren, Hunter?’
Het insectachtige beest was nu bijna helemaal uit Hunters schouder gekropen. Ze zagen poten. Het had vleugels die tegen zijn lijf gevouwen waren. Het zag eruit als een gigantische mier, of wesp, maar dan zilver- en koperkleurig, bedekt met een laagje slijm.
Het kwam tevoorschijn als een kuiken dat uit een ei kwam. Alsof het werd geboren. En terwijl het werd geboren, voedde het zich met Hunters verdoofde lichaam.
Schokkerige bewegingen onder Hunters t-shirt wezen op nog meer uitkomende larven.
‘Ken je “Ik ga slapen, ik ben moe” nog?’ vroeg Dekka.
‘Ik ga slapen, ik ben moe,’ zei Hunter. ‘’k Sluit mijn beide ogen toe. Here, houd ook deze nacht over mij getrouw de wacht.’
Sam stak zijn handen omhoog, de palmen naar voren gekeerd.
‘’t Boze dat ik heb gedaan, zie dat, Here, toch niet aan…’
Twee lichtstralen schoten op Hunters borst en gezicht af. Zijn shirt vloog in brand. Vlees smolt. Hij was dood voor hij iets kon voelen.
Sam liet het licht over Hunters lichaam glijden. De stank was misselijkmakend. Jack wilde wegkijken, maar dat bleek onmogelijk.
Het werd plotseling donker toen Sam het licht doofde.
Sam liet zijn handen langs zijn zij zakken.
Daar stonden ze dan, in het donker. Jack haalde adem door zijn mond in een poging het verschroeide vlees niet te ruiken.
Toen hoorden ze een geluid. Heel veel geluiden.
Sam hief zijn handen weer en er verscheen een zwak licht.
Hunter was bijna helemaal verdwenen.
Maar de dingen die in hem hadden gezeten waren er nog.
Hij klopte heel zacht op haar deur. Diana hoorde het bijna niet.
Ze haalde beverig adem. Hij was naar haar toe gekomen. Ze had wel gedacht dat hij dat zou doen.
‘Wie is daar?’ vroeg Diana.
‘Sam,’ zei Caine.
Diana deed de deur open. Hij leunde tegen de deurpost. Uit zijn lichaamstaal en gezichtsuitdrukking sprak geen vrolijke stemming.
‘Heel grappig,’ zei Diana.
Caine duwde haar opzij en liep de kamer in. ‘Doe de deur dicht en op slot,’ beval Caine. ‘Worm, als je hier bent en ik krijg je te pakken, dan vermoord ik je. Je hebt tien tellen om te maken dat je wegkomt.’
Caine en Diana wachtten allebei en keken naar de deur. Hij ging niet open.
‘Ik geloof niet dat hij er is,’ zei Diana. ‘Meestal ruik ik hem wel.’
Ze bleven ongemakkelijk bij elkaar uit de buurt. Als onbekenden. Diana zag dat Caine zich had gewassen en zijn haar had gekamd. Hij zag er over het algemeen zo goed uit als de omstandigheden toelieten, maar nu had hij extra zijn best gedaan.
Diana had besloten om niets speciaals aan te trekken. Dit ging niet om lingerie of dat soort dingen. Ze droeg een spijkerbroek en een blouse. Blote voeten. Geen make-up.
‘Jij wilt dat ik Sam ben,’ zei Caine. ‘Ik ben Sam niet. Ik ben ik.’
‘Ik wil niet dat je Sam bent,’ zei Diana.
‘Je wilt niet dat ik mezelf ben,’ zei Caine.
Diana bekeek hem eens goed. Knap, dat stond buiten kijf. Wreed. Intelligent.
‘Er zijn meerdere versies van jou, Caine,’ zei Diana.
Hij knipperde met zijn ogen. ‘Waar slaat dat nou weer op?’
‘Je bent Drake niet.’
Caine wuifde die opmerking weg en kreeg een blik vol walging op zijn gezicht. ‘Drake is een gestoorde engerd. Ik doe gewoon wat er gedaan moet worden. Ik geniet er niet van, zoals hij. Drake is een psychopaat. Ik ben…’ Hij zocht naar het juiste woord. ‘Ambitieus.’
Diana lachte. Het klonk niet minachtend – ze was oprecht verbaasd.
‘Wat nou? Ik bén ambitieus,’ zei Caine.
‘Zo kun je het ook noemen,’ zei Diana. ‘Of machtswellustig. Bazig. Een treiteraar.’
‘Ik ben niet goed in bevelen opvolgen,’ zei Caine.
Diana grijnsde. ‘Nee. Dat klopt.’
Ze zwegen allebei. Diana keek naar hem. Hij keek naar de grond.
‘Maar je hébt wel bevelen opgevolgd. Van de Duisternis, Caine.’
Caine werd rood van woede. Hij draaide zich om en liep met snelle passen terug naar de deur. Maar voor hij de klink aanraakte bleef hij staan.
‘Perdido Beach zit zonder licht omdat jij bevelen hebt opgevolgd,’ zei Diana.
‘Wie heeft dat ding in de mijnschacht begraven?’ vroeg Caine met schorre stem.
‘Jij.’
‘Juist,’ zei Caine. ‘En daarbij heb ik en passant ook nog even Sam gered.’
‘Ja. En vlak daarna werden we kannibalen.’
‘Nu hebben we eten,’ zei Caine. ‘Heel veel zelfs.’
Hij liep terug naar Diana, stak zijn hand uit om haar aan te raken, maar dit keer was zij degene die wegliep. Ze ging bij het raam staan. De nepmaan ging onder. Hij wierp zilverkleurige vlekken op de heuveltoppen in de verte.
‘Dat was de druppel,’ zei Diana, bijna alsof ze tegen zichzelf praatte. ‘Met alle andere dingen kon ik op een bepaalde manier nog wel leven. Met het geweld. De gevechten. Wat we met Andrew hebben gedaan en wat jij met Chunk hebt gedaan. En alle andere dingen. Het heeft allemaal een soort zere plek achtergelaten, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Caine gaf geen antwoord.
‘Vanbinnen. Op mijn hart. Op mijn ziel.’ Ze lachte voor zich uit. ‘De ziel van Diana Ladris. Geloof je het zelf?’
‘Het was een dieptepunt,’ gaf Caine toe.
‘O ja, joh?’ snauwde Diana, terwijl ze hem over haar schouder met een zweem van haar vertrouwde spot aankeek. ‘Mensenvlees eten, was dat een dieptepunt?’
‘We hadden geen…’
‘O, hou toch je mond,’ zei Diana. Ze draaide haar rug naar het raam. Ze had tranen in haar ogen en ze had niet gewild dat hij ze zou zien. Het laatste wat ze wilde was overkomen als een zwakkeling.
Maar nu zag hij ze toch. Ze moest bijna weer lachen door de geschokte blik op zijn gezicht.
‘Ik ben mijn hele leven een stoer wijf geweest,’ zei Diana. ‘En dat vond ik prima. Mensen zeiden: “Diana is een trut.” “Diana is een slet.” “Diana is gemeen.” En ik kon het hebben omdat ze ergens ook wel gelijk hadden. En nu zullen ze naar me kijken en zeggen: “Diana is een kannibaal.” Hoe moet ik daarmee leven?’ Ze stond ineens te schreeuwen.
‘Wie zijn die mensen om wie je je zo druk maakt? Penny? Worm?’
‘Stel dat we eruit komen? Gewoon! Mensen!’ Ze aarzelde. ‘En God.’ Ze begon te fluisteren. ‘En mijn kinderen. Ooit.’
‘Kinderen?’ Caine keek zo ontsteld en in de war dat Diana eindelijk begon te lachen.
‘Ja. Ooit. Zou zomaar kunnen. Ja, je hoort het goed: misschien krijg ik op een dag wel een kind. Misschien wel meer dan één.’
Caine zei: ‘Eh…’ Hij maakte een onduidelijk handgebaar. Deed meerdere pogingen om iets te zeggen, maar slaagde daar niet in.
‘Hou je van me?’ vroeg Diana.
Caines ogen werden groot. Ze zág hem gewoon verstijven. Als een opgeschrikt dier. Als een konijn dat net een vos heeft gehoord.
‘Je kunt ja of nee antwoorden,’ zei Diana giftig. ‘Maar je mag ook knikken of met je hoofd schudden of iets onverstaanbaars grommen wat mij betreft.’
‘Ik… ik begrijp niet waar je het over hebt,’ zei Caine zwakjes.
‘Toen ik van die klif af sprong heb je mij gered, ook al wist je dat Sanjit en de anderen daardoor zouden ontsnappen.’
‘Je liet me weinig keus,’ zei Caine bozig.
‘Je had wel een keus. Je wilde ze vermoorden.’
‘Als jij het zegt.’
‘Waarom heb je die keus gemaakt?’
Caine slikte. Zijn handpalmen waren blijkbaar zweterig, want hij veegde ze af aan zijn broek.
Diana liep naar de deur. Ze draaide de sleutel om en gooide de deur open. ‘Wegwezen,’ zei ze. ‘Kom maar terug als je weet wat je antwoord is.’
‘Maar…’
‘Ja, maar dat gaat dus niet gebeuren. Vannacht niet.’
Caine vluchtte de gang op.
Diana kleedde zich uit en kroop onder de dekens. Toen beukte ze met haar vuisten op de kussens tot de veren in het rond vlogen.